Rhodesian Ridgeback
De Geschiedenisover de
Rhodesian Ridgeback
de geschiedenis
Door Mariëlle Trésoor – Vir die Simba Safari
Ruim honderd jaar geleden jaagde Cornelis van Rooijen met zijn meute op groot wild in Rhodesië. Zijn meute bestond uit uiteenlopende kruisingen van de destijds algemeen voorkomende populatie Europese Rassen. In zijn meute waren exemplaren die in grootte en exterieur varieerden van kleinere doggen tot terriërs. Ook was er een grote diversiteit in kleur aanwezig, doch eenkleurig geel en rood, alsook gestroomde honden zag je het meest. Rond 1870 kwam Van Rooijen in contact met de missionaris Charles Helm. Helm bezat twee teven (Powder en Lorna) waarvan wordt aangenomen dat ze een ridge hadden. Het waren wat zware honden van het lichte mastiff type. Van Rooijen kruiste deze honden met zijn eigen honden. Het resultaat van deze kruising waren honden met een ridge, rood wit van kleur. Zij zouden het fundament van Van Rooijen’s meute zijn.rsen verantwoordelijk voor de introductie van het ras. Zij importeerden enkele honden uit Engeland. In Denemarken heeft men altijd kunnen profiteren van de open grenzen met zowel de Scandinavische als ook de overige Europese landen. De Rhodesian Ridgeback Club in Denemarken is weliswaar niet groot, maar zeer actief in het organiseren van activiteiten.
Door strenge selectie en door gebruik te maken van de in- en uitheemse rassen en bastaarden wist Van Rooijen in de daarop volgende 35 jaar een jachthond te creëren die bijzonder geschikt was voor de jacht onder barre omstandigheden. Deze honden waren weinig gevoelig voor de alom aanwezige parasieten, ze vroegen weinig verzorging, ze hadden niet overmatig veel voedsel nodig en konden lang zonder water. Deze honden konden zowel op zicht als op de neus jagen en hadden een groot uithoudingsvermogen en bezaten de eigenschap om een leeuw te stellen.Ze waren snel en wendbaar en beschikten over de nodige spierkracht. Bovendien bewaakten ze het kamp en de boerderij.
Van Rooijen’s honden werden zeer gerespecteerd en veel andere jagers kochten hun honden bij hem of combineerden hun eigen honden met de zijne. Op zijn boerderijtje in Plumtree (Matabeleland) waren altijd wel belangstellenden te vinden die zeer onder de indruk waren van de band die Van Rooijen met zijn honden had. Zijn honden stonden in die tijd bekend onder verschillende namen zoals; de Van Rooijenhond, de Rifrug, de Boerhond, de Leeuwhond, de Kamrug en de Steekbaard. Van Rooijen was er in geslaagd om een gebruikshond te fokken die op geen enkel terrein uitblinkt doch op alle kan functioneren.
De Rhodesian Ridgeback dankt zijn naam aan de ridge die wordt gevormd door de streep haar op zijn rug die in de tegengestelde richting groeit. Aan de voorzijde van de ridge zien we de box, die net achter de toppen van de schouderbladen begint. De box kan verscheidene vormen hebben en dient twee symmetrisch geplaatste kruinen (crowns of kronen) te bevatten. De gemiddelde breedte van de ridge direct achter de box is ongeveer 5 cm en hij verloopt taps tot in een punt doorlopend ter hoogte van de heupen. De lengte van de box mag niet meer dan een derde van de totale lengte te zijn. De ridge heeft geen enkele functie en geen enkele jager zal hier dan ook enige waarde aan hechten.
Bij het opstellen van de raspunten is de ridge door een aantal liefhebbers als bijzonder kenmerk benoemd. Dit gebeurde op initiatief van de families Peard, Dickson (Drumbuck kennel) en Barnes (Eskdale kennel). Rond 1920 verminderde de belangstelling voor safari’s, leeuwenjagers namen snel in aantal af en ook werden hun honden minder gefokt. Dit was voor F. Barnes reden om een bijeenkomst te beleggen in Bulawayo in het jaar 1922.
Er werden, naar voorbeeld van de standaard van de Dalmatische hond, richtlijnen vastgesteld voor het fokken van één type hond. Ook werd bij deze gelegenheid de eerste club voor dit ras opgericht. Deze kennen we nog steeds als de Parent-club. Door de inspanningen van Barnes werden zowel de club als de rasstandaard in 1924 erkend door de Kennel Union of South Africa. De eerste Rhodesian Ridgebacks werden geregistreerd in datzelfde jaar en vier jaar later werd de eerste kampioen genoteerd.
De ridge is ‘het’ specifieke kenmerk van het ras. Er bestaan verschillende versies van even zovele auteurs en onderzoekers waar deze mutatie zich voor het eerst heeft voorgedaan.
Aanvankelijk werd gesproken over de hond van de Hottentotten die leek op een jakhals en voorzien was van een rugkam. Dit is later weerlegd. Niet de Hottentottenhond maar de Afrikaanse jachthond ‘Nguni’ zou verantwoordelijk zijn voor het doorgeven van de ridge in de populatie van Van Rooijen.